Tagarchief: genealogie

U wordt oud dankzij de vrouwen

M.C. van der Steen circa 1950

Als uw moeder extreem lang leeft, heeft u zelf ook kans op een hoge leeftijd. Maar dit is geen garantie. Werden de broers en zussen van uw moeder eveneens ouder dan 90? Dan stijgen uw kansen wel. Of iemand oud wordt, is voor 25% erfelijk bepaald, en voor 75% afhankelijk van leefstijl en omgeving. Dit concludeert een groep wetenschappers van het Leids Universitair Medisch Centrum.

Laten we eens een kansberekening maken op basis van mijn voormoeders. Hun bereikte levensjaren geven een wisselend beeld. Vanaf mijn moeder (nu 85 jaar oud en kerngezond) kunnen we in vrouwelijke lijn nog acht generaties terugkijken.

  • (Grootmoeder) Maria Catharina van de Steen: bijna 97.
  • (Overgrootmoeder) Petronella Susanna Poptie: 85.
  • Jansje Boekooy: 49.
  • Petronella Stouten: 72.
  • Jannetje Fles: 81.
  • Neeltje Riethoven: 67.
  • Ermpje Hendriks van Nimwegen: 50.
  • Neeltje IJsbrands de Vos: waarschijnlijk 60+.

Van Neeltje IJsbrands de Vos is onbekend waar en wanneer zij is geboren en overleden. Wel kunnen we haar traceren tot vlak na haar zestigste verjaardag. Zo komen we tot de volgende conclusie over behaalde leefjaren: vier maal 80+, vier maal 80- en een kanshebster op 80+ (of toch 80-?) Hm.

Verder valt vrij goed na te gaan hoe lang hun broers en zussen hebben geleefd. Maar kunnen we de behaalde jaren in voorgaande eeuwen wel vergelijken met behaalde leeftijden in de twintigste eeuw? Misschien was zeventig in de achttiende eeuw het huidige negentig. En wat doen we met cholera-epidemieën, oorlogen of de hogere kindersterfte? Hoe laten we deze factoren meewegen? Want stel dat een jong gestorven broertje onder hygiënischere omstandigheden was geboren. Dan had ook hij negentig kunnen worden.

Er zijn vragen genoeg, maar de gevonden leeftijden bieden perspectief voor een lang leven.

Dankzij Piet Knijnenburg gestuit op goudader

Op 15 juni 2017 stond er een necrologie over oud-TT-coureur Piet Knijnenburg in de Volkskrant. Ik zat meteen op het puntje van mijn stoel. Want wij hadden toch via mijn overgrootmoeder Clasina Knijnenburg motorrijders in de familie? Vroeger reed er weleens een op zijn motor vanuit Wassenaar naar opa en oma Van Veen op de Vrouwenweg, zo werd verteld. Zou dat de overleden man uit het krantenbericht zijn?

Deze Piet Knijnenburg was in 1918 geboren en kwam net als Clasina uit Wassenaar. Op internet stonden meer berichten over zijn dood. Ik nam contact op met journalisten en contactpersonen. Al snel bood bijna-naamgenoot Peter Knijnenburg uit Wassenaar een aanknopingspunt. Hij kon melden wie de ouders van deze coureur waren: Cornelis Josephus Knijnenburg, geboren op 22-03-1876 in Wassenaar, en Clasina Overdevest. Dit paar kreeg tien kinderen, waarvan Piet de jongste was.

Met de namen van deze ouders ging de zoektocht op internet door. Want ik kon Cornelis Jozef Knijnenburg niet direct thuisbrengen. Eigenlijk was ik nog nauwelijks aan de familie Knijnenburg toegekomen. En zo vaak kom ik niet meer in Wassenaar. Hoe mooi zou het zijn om een complete stamboom te vinden, verzuchtte ik menigmaal.

Welnu, zelden ben ik zo goed op mijn wenken bediend. Want Cornelis Jozef Knijnenburg staat keurig vermeld in de stamboom van familie De Kleine. Die leidt regelrecht naar onze gezamenlijke voorouders. Want de bed-bed-overgrootouders van motorcoureur Piet zijn Jacob Dircksz. Konijnenburg (1735-1810) en Crijntje Willemsdr. Beijersbergen van Henegouwen (1738-1812). En daar stamt ook overgrootmoeder Clasina van af. Hoewel de lijn zo ver terug gaat, hebben nakomelingen kennelijk al die tijd contact gehouden.

De familie Knijnenburg en de aangetrouwde geslachten bevolken al eeuwenlang het platteland rond Den Haag. Ze waren vroeger vaak boer en sterk verbonden met het land. Wassenaar is hun hoofdgemeente. Maar ook andere dorpen zijn hen vertrouwd. Zoals: Voorschoten, Veur, Voorburg, Monster, Loosduinen, Wateringen, Eikenduinen en Haagambacht. We kunnen hun sporen zelfs nu nog vinden in het Haagse Zuiderpark.

Onlangs reed ik met bus 45 van Leiden naar Voorburg. Onderweg zag ik al drie nieuw ontdekte familienamen: Hoogwerf, Dobbe en Roosenburch. Over enige tijd verschijnt hier een uitvoerige aanvulling over deze verwanten. Maar de belangrijkste links naar het verhaal over Piet Knijnenburg en onze gezamenlijke voorouders wil ik nu alvast met u delen.

(Zie ook artikel: https://www.wassenaarders.nl/201705248442/algemeen/de-leeuw-van-wassenaar-is-niet-meer.)

De vermissing van Johannes Poptie

Longread – Johannes Poptie, levensverhaal en zoektocht na zijn verdwijning

‘In de negentiende eeuw reisde je overgrootvader uit de Poptie-familie van Leiden via Wassenaar naar Den Haag. Een broer of oom ging mee. Hij wilde op de markt in Den Haag handelswaar verkopen, vermoedelijk lakense stof van wol. Maar hij keerde nooit meer terug.’
Mijn oma Maria Catharina van der Steen vertelde dit korte relaas aan mijn moeder. En zij vertelde het weer aan mij.

Wie weleens keek naar het tv-programma Vermist, weet hoe aangrijpend de verdwijning van een familielid voor achterblijvers is. Deze raadselachtige vermissing liet ook mij niet meer los. Waarom bleef die overgrootvader van mijn moeder weg? Was hij misschien op de terugweg beroofd en vermoord? Zijn vrouw en kinderen kwamen nooit meer te weten wat er was gebeurd. Daarom begon ik honderdvijftig jaar later aan de zoektocht naar mijn voorouders. Alleen archieven konden nog een antwoord bieden. Lees verder

De laatste eer heeft een prijskaartje

Weinig mensen denken graag na over hun dood en uitvaart. Van oudsher had de kerk een belangrijke rol bij een afscheid en lagen de rituelen vast. Tegenwoordig geeft een uitvaart vaker de persoonlijkheid van de overledene weer. Er wordt muziek gedraaid van Metallica of van Bach. Men kan kiezen tussen een crematie of een graf. En desgewenst wordt de overledene per fiets in een rieten mand naar een natuurbegraafplaats gebracht. Slechts een aspect bleef onveranderd: overlijden is een dure aangelegenheid.

In Vroege contacten Van Veen en Bredewold schreef ik over Helena Lugtel, die getrouwd was met Willem Dieben. Haar zus Josina Lugtel verliest haar echtgenoot Hendrik Thijssen in 1775. Deze man was eigenaar van twee blekerijen (wasserijen) buiten de Koepoort in Leiden. Hij laat zoon Lambert uit een eerder huwelijk na, plus zijn weduwe Josina en hun zoon Willebrordus.

Nu moet de boedel worden verdeeld. Daarom stelt notaris Kleijnenbergh in 1776 een staat van bezittingen en schulden op (akte 31). Zo wordt duidelijk welk bedrag de middenklasse aan een uitvaart besteedde. Een eervol afscheid vond men zeer belangrijk en dat mocht wat kosten.

Vroeger moesten de naasten hun buren erbij roepen wanneer het stervensuur aanbrak. Die konden dan getuigen van een natuurlijke dood. Vervolgens hielpen de buren met praktische zaken. Afhankelijk van het geslacht van de overledene legde een buurman of –vrouw het lijk af. Ook droegen de twee naaste buren de kist uit het sterfhuis, waar de overledene verplicht lag opgebaard. Volgens een stadskeur mocht men bij die handeling geen sterke drank nuttigen …

Het echtpaar was katholiek en voor Hendrik wordt een kerkdienst gehouden. De diensten van de kerk vormen met ƒ 48 de grootste kostenpost. Ook de ‘med. Doctor’ en de ‘apothecar’ sturen hun facturen, dus is Hendrik vermoedelijk in het ziekbed gestorven. De overledene krijgt nieuwe kleding en schoenen aan en wordt in een dure eikenhouten kist opgebaard.

Bij de begrafenis drinken de gasten ter versterking bier, jenever en brandewijn. Ze nuttigen daarbij koekjes, brood en kaas; zo valt uit de rekeningen op te maken. En de mannen krijgen tabak om een pijpje te roken. Wanneer alles achter de rug is, zijn de erfgenamen ƒ 167 armer. Ter vergelijking: voor die som moest een ambachtsman maar liefst dertig weken arbeiden.

Schulden en lasten des boedels
Ende eerst de doodschulden en begrafenis kosten

  • Betaald aan de briefjes van ’t gemeenelands regt op het begraven X ƒ 13,-
  • Aan de dienaars ter begrafenisfe voor desselver adsistentien betaald ƒ 15.8
  • Aan kerkdiensten &e betaald ƒ 48.18
  • Aan bier op de begrafenis gebruijkt met den exsijns x betaald ƒ 8.16
  • Aan de wede Gijsbert Waller en zoon over leverantie van tabak en peijpen ƒ 1.13
  • Aan koekjes en brood op de begrafenis geconsumeert ƒ 6.14
  • Aan Jan Gerson over leverantie van kaas als mede over huer van kannen en glasen
    betaald ƒ 13.8
  • Aan jenever en brandewijn betaald ƒ 1.9
  • Nicolaas Goijen apothecar komt over geleverde medicamenten ƒ 7.2.8
  • Joseph Lennars Mr. timmerman komt voor het maken van 1 ½ duijm eijke doodkist met de schroeven en platen ƒ 21.15
  • Anthony Jacobs komt over leverantie van Calemonk en cits ƒ 11.15
  • De heer Johannes Andreas Wilmers med. Doctor komt over gedane visites ƒ -.12
  • Aan de Dragers van ’t lijk vereert ƒ 2.10
  • Paulus van Hoorn komt over leverantie van een rouwparuijk ƒ 6.-
  • Pieter van Bremenbergh Mr. schoenmaker komt over leverantie van schoenen &a ƒ 5.14
  • Voor ’t aannemen der voogdije ter weeskamer en exped. aan de kamer­bewaarder
    betaald ƒ 2.11.8
  • Somma van de doodschulden en begrafeniskosten bedragen ƒ167.6.-.

Bron gebruiken: Buurthouden. De geschiedenis van burengebruiken en buurtorganisaties in Leiden (14e – 19e eeuw), Kees Walle, Uitgeverij Ginkgo, Leiden, 2005.

Bron afbeelding: Erfgoed Leiden en Omstreken, aquarel J.E. Kikkert, eind 19de eeuw, zicht op de achtergevels en velden van een blekerij aan de Hoge Rijndijk/hoek Zoeterwoudse Singel, signatuur .

Met de VOC naar Batavia

In De trouwlustige Dominicus zien we in 1771 een man naar Batavia vertrekken. Dat is het huidige Jakarta op Java in Indonesië. De VOC trok een bonte groep mensen aan uit heel Noord-Europa. Daar zaten avonturiers tussen en mensen die in Azië een fortuin hoopten te vergaren. De lakenindustrie in Leiden verdiende eveneens aan de VOC. Zij leverde vanaf 1742 jaarlijks stoffen voor Chinese soldatenjassen ter waarde van ƒ 70.000.

De meeste schepelingen waren echter arm. Sommigen waren op de vlucht voor schuldeisers of een onhoudbare thuissituatie. Zij kozen voor een onzekere toekomst in een onbekend land en hoopten op een behouden vaart. Twee derde van alle opvarenden in dienst van de VOC keerde niet terug. Een flink deel overleed, maar anderen bouwden in Azië een nieuw bestaan op. Mijn Leidse voorouders namen bij het vertrek van verwanten soms voorgoed afscheid.

Els Jacobs beschrijft op boeiende wijze het dagelijkse leven aan boord van schepen en in het Verre Oosten. Zie haar boek De Vereenigde Oost-Indische Compagnie. Bij de VOC tekende men voor een dienstverband van minimaal drie jaar. Dat was nog exclusief de maandenlange reis van en naar Azië. De gage was laag, maar een werknemer had wel voor jaren vast werk. Ook kreeg hij kost en inwoning. Ondertekende hij een maandbrief, dan werd regelmatig een deel van zijn gage aan familie in Holland uitbetaald. Bij overlijden dienden verwanten verzoekschriften in om het restant te ontvangen.

Mijn Leidse verwanten waren zeer honkvast. Toch besluiten enkele mannen om met de VOC naar Azië te vertrekken. Waaronder Steven Brakel in 1744, die in Batavia belandt. Hij tekent zowel een maandbrief als een schuldbrief. Zijn achtergebleven vrouw Niesje Crispijn leeft in 1752 in bittere armoede en probeert waarschijnlijk geld los te krijgen van de VOC. Haar schoonmoeder en een andere vrouw leggen dan een verklaring af over haar goede gedrag. De reden wordt iets duidelijker wanneer we kijken naar de gegevens die de heren van de VOC bewaren. Zij weten niet beter dan dat Steven getrouwd is met Maria Ridda, een andere vrouw.

Civiele Zaken RA 86 nr 142. Pro Deo.
Compareerden voor de ondergetekende Heeren Scheepenen Man. den Stadt Leiden, Jacomijntie van Oordigem, wedue van Mozes Brakel en Neeltje van de Velde, Huijsvrouw van Dirk van Egmond, wonende binnen deze stadt; dewelke verklaarden ten verzoeke van Niesje Crispijn, waar en waaragtig te weezen, dat de requirante is de wettige Huysvrouw van Steeven Brakel, die in den jaare 1744 voor soldaat, met ‘t schip Saamslag van de Kamer van Amsterdam, naar Oostindiën is gevaaren. Dat de Requirante een kind bij de voornoemde haar man verwekt in leeven is hebbende, en dat zij haar (voorzoo veel haar deposanten bekent is) als een eerlijke vrouw betaamt, is gedragende, en op een zeer sobere wijze met haaren handen arbeijd aan de kost kan koomen.
Gevende zij deporanten voorredenen van wetenschap, dat zij de Requirante, haare voornoemde man en kind zeer wel fijn kennende en voort als in den toft. Zowaar LXa Actundis 20-12-1752.
Getekend: Jacob Pla en G. Tedingh van Berkhout.

De trouwlustige Dominicus

Mijn voormoeder Anna van der Plaat komt uit een gezin waarin zeker tien kinderen werden geboren. Als zij 19 jaar is, komt in 1720 haar jongste broertje Dominicus  in Leiden ter wereld.
Zij hebben als volwassenen een goede band met elkaar. Anna trouwt in 1721 met Johannes Buijs en vertrekt uit huis. Dominicus groeit op en wordt lakenwever. Hij zal maar liefst vier keer trouwen.

Hoewel? Bijna. Eerst trouwt hij in 1745 met Judith Kerkhooven. Het jonge paar krijgt minimaal vijf nakomelingen, waaronder een tweeling. Maar zoals dat gaat in hun tijd: Judith overlijdt, evenals vier van de vijf kinderen. In 1752 doet Dominicus een nieuwe poging. Hij hertrouwt met Pieternella van der Laars, die zelf weduwe is. Zij heeft evenmin het eeuwige leven. Twaalf jaar later trouwt Dominicus voor de derde maal. Nu met Alida Stavleu, wederom een weduwe. Het is onbekend of er uit deze laatste verbintenissen kinderen worden geboren. Maar ook Alida overlijdt en Dominicus staat er alweer alleen voor. Terwijl hij toch wel graag zijn leven deelt met een vrouw.

Gelukkig kent hij Jacoba Fijs, een weduwe met vier kinderen bij hem in de Oosthavenstraat. Met haar wil hij best weer in het huwelijksbootje stappen. Dus gaan ze op 14 juli 1770 naar de kerk voor de ondertrouw. Zij moet alleen nog de overlijdensakte van haar vorige man overleggen. Tja, dan komt de aap uit de mouw. Want ze is pas vijf maanden weduwe. Ze kan wel zwanger zijn van haar overleden echtgenoot. Het laatste wat de hoge heren commissarissen willen, is onduidelijkheid over de afstamming van een ongeboren kind. Dus wordt er voorlopig niet getrouwd.

dominicus-van-der-plaatZwanger was ze inderdaad. Op 20 maart 1771 laten Dominicus en Jacoba het jongentje Arie van der Plaat dopen in de Pieterskerk. Was dat om haar eer te redden? Ik heb geen huwelijk meer gevonden.

Slechts twee weken daarna gaat de bijna 51 jaar oude Dominicus in dienst als soldaat bij de VOC kamer Delft. Hij tekent een schuldbrief zodat hij alvast contant geld in handen krijgt. Vervolgens vertrekt Dominicus met het schip Vreeburg op weg naar Batavia. Na een stop bij Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika komt hij daar op 26 oktober 1771 aan. Een half jaar later, op 13 maart 1772 is hij in Azië overleden. Dan is hij degene die een weduwe eenzaam (en bedroefd?) achterlaat.

Binnenvader van het Leidse Minnehuis

Minnehuis KaarsemakerstraatTerwijl een middelbare leeftijd nu nadelig is bij sollicitaties, kon dat vroeger juist een voorwaarde zijn voor een baan. Zoals in het geval van mijn voorouders Dirk van Wijk en Grietje Dee. Zij worden in 1826 benoemd tot binnenvader en –moeder van het gereformeerde Minnehuis in Leiden. Daarvoor verhuizen zij naar het pand in de Kaarsemakerstraat. Dirk is in feite uitvoerend directeur en zijn vrouw assisteert hem. Het bestuur dicteert nauwgezet alle regels voor de werknemers en inwoners van ‘het gesticht’. Die inwoners zijn armlastige oude lieden, maar ook enkele daklozen en wezen of minnekinderen.

Hun plekje bestaat uit een bed op een zaal. Bij binnenkomst mogen ze geen eigen meubels inbrengen en hun kleding en schoeisel (klompen) moeten schoon zijn. De vader en moeder zien erop toe dat men er steeds ‘ordelijk en zindelijk’ bijloopt en zich keurig gedraagt. Eten gebeurt gezamenlijk op voorgeschreven tijden.
De oudjes werken nog zolang zij kunnen. Wekelijks dragen zij 25 cent tot een gulden af van hun bescheiden loon. Behalve sommigen in de winter, die dan tijdelijk geen werk hebben. Voor familiebezoek moeten zij speciaal toestemming vragen. Op zondag maakt Dirk als binnenvader met de bewoners een verplicht uitstapje naar de kerk. En ‘s avonds sluit hij de poort, waarna hij ter controle de namen van alle bewoners afroept.

Niet elke bejaarde verdroeg dergelijke betutteling, dus waren er notoire weglopers. Anderen zochten troost in alcohol. Dat blijkt uit de notulen van het bestuur. ‘Abraham van der Meer, door den Heer Burgemeester geplaatst, den 2 november l.l. tijdens zijn huis arrest, door het springen uit een raam dit gesticht ontvlugt zijnde: is besloten hem voortaan niet meer in te nemen.’ De arme man was waarschijnlijk al eerder bestraft met een blok aan het been. Desnoods zette men iemand ‘in de prison’ van het gesticht.

Volgens de notulen vraagt de burgemeester ook weleens om een ‘vrouwelijk cadaver ten nutten van het onderwijs het welk door de heer Lector aan de Stads Vroedvrouwen gegeven word’. Het hoort allemaal bij het leven van een negentiende-eeuwse bejaarde.

Dit is slechts een klein fragment uit de enerverende geschiedenis van de Leidse familie Van Wijk. Veel meer valt te lezen op de familiepagina Van Wijk. De eerste bestanden over dit interessante geslacht kunt u daar nu al downloaden.

Het begin

Pieternella Susanna Poptie

Pieternella Suzanna Poptie

Jaren geleden vertelde mijn oma over een van haar voorvaders. Een zekere Poptie trok met handelswaar van Leiden naar Den Haag. Daarna werd er niets meer van hem vernomen. Wat er gebeurd was, bleef een grote vraag.

In 1995 ging ik zelf op reis. Naar Polynesië, een paradijselijk eilandenrijk in de Stille-Zuidzee. Het werd een maandenlange vakantie. Ik was benieuwd naar het leven van de plaatselijke bevolking.
En voorouderverering is daar van belang. Op diverse eilanden begraaft men overleden familieleden gewoon in de voortuin. Zodat opa en oma altijd in de buurt zijn.

Mijn eigen opa’s en oma’s waren inmiddels overleden. Door die reis werd ik steeds nieuwsgieriger naar mijn eigen verleden. Wie waren mijn voorouders aan vaders- en moederskant? Ik bezocht eerst maar eens het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag. Met aantekeningen van feiten en raadsels waar mijn vader en moeder over hadden verteld.

Daar in de studiezaal gebeurde wat menig genealoog zal herkennen. Ik stuitte op een goudader. Als een kind in een snoepwinkel zocht ik verder en vond het ene na het andere verhaal. Zes jaar later was ik honderden voorouders rijker.

Over mijn uitgebreide genealogische onderzoek heb ik eerder al gepubliceerd (zie pagina Publicaties). Op deze website wil ik de boeiende verhalen naar voren halen. Belevenissen van voorouders publiceer ik in blogs op deze website.  Ter referentie voeg ik per familietak een namenindex toe. De eerste documenten over de familie Van Veen staan hierboven.

Wilt u dit familiespoor ook volgen en nieuwe berichten via e-mail ontvangen? Dat kan via het icoontje ‘volg’ hier rechts boven.