Tagarchief: VOC

Met de VOC naar Batavia

In De trouwlustige Dominicus zien we in 1771 een man naar Batavia vertrekken. Dat is het huidige Jakarta op Java in Indonesië. De VOC trok een bonte groep mensen aan uit heel Noord-Europa. Daar zaten avonturiers tussen en mensen die in Azië een fortuin hoopten te vergaren. De lakenindustrie in Leiden verdiende eveneens aan de VOC. Zij leverde vanaf 1742 jaarlijks stoffen voor Chinese soldatenjassen ter waarde van ƒ 70.000.

De meeste schepelingen waren echter arm. Sommigen waren op de vlucht voor schuldeisers of een onhoudbare thuissituatie. Zij kozen voor een onzekere toekomst in een onbekend land en hoopten op een behouden vaart. Twee derde van alle opvarenden in dienst van de VOC keerde niet terug. Een flink deel overleed, maar anderen bouwden in Azië een nieuw bestaan op. Mijn Leidse voorouders namen bij het vertrek van verwanten soms voorgoed afscheid.

Els Jacobs beschrijft op boeiende wijze het dagelijkse leven aan boord van schepen en in het Verre Oosten. Zie haar boek De Vereenigde Oost-Indische Compagnie. Bij de VOC tekende men voor een dienstverband van minimaal drie jaar. Dat was nog exclusief de maandenlange reis van en naar Azië. De gage was laag, maar een werknemer had wel voor jaren vast werk. Ook kreeg hij kost en inwoning. Ondertekende hij een maandbrief, dan werd regelmatig een deel van zijn gage aan familie in Holland uitbetaald. Bij overlijden dienden verwanten verzoekschriften in om het restant te ontvangen.

Mijn Leidse verwanten waren zeer honkvast. Toch besluiten enkele mannen om met de VOC naar Azië te vertrekken. Waaronder Steven Brakel in 1744, die in Batavia belandt. Hij tekent zowel een maandbrief als een schuldbrief. Zijn achtergebleven vrouw Niesje Crispijn leeft in 1752 in bittere armoede en probeert waarschijnlijk geld los te krijgen van de VOC. Haar schoonmoeder en een andere vrouw leggen dan een verklaring af over haar goede gedrag. De reden wordt iets duidelijker wanneer we kijken naar de gegevens die de heren van de VOC bewaren. Zij weten niet beter dan dat Steven getrouwd is met Maria Ridda, een andere vrouw.

Civiele Zaken RA 86 nr 142. Pro Deo.
Compareerden voor de ondergetekende Heeren Scheepenen Man. den Stadt Leiden, Jacomijntie van Oordigem, wedue van Mozes Brakel en Neeltje van de Velde, Huijsvrouw van Dirk van Egmond, wonende binnen deze stadt; dewelke verklaarden ten verzoeke van Niesje Crispijn, waar en waaragtig te weezen, dat de requirante is de wettige Huysvrouw van Steeven Brakel, die in den jaare 1744 voor soldaat, met ‘t schip Saamslag van de Kamer van Amsterdam, naar Oostindiën is gevaaren. Dat de Requirante een kind bij de voornoemde haar man verwekt in leeven is hebbende, en dat zij haar (voorzoo veel haar deposanten bekent is) als een eerlijke vrouw betaamt, is gedragende, en op een zeer sobere wijze met haaren handen arbeijd aan de kost kan koomen.
Gevende zij deporanten voorredenen van wetenschap, dat zij de Requirante, haare voornoemde man en kind zeer wel fijn kennende en voort als in den toft. Zowaar LXa Actundis 20-12-1752.
Getekend: Jacob Pla en G. Tedingh van Berkhout.

De trouwlustige Dominicus

Mijn voormoeder Anna van der Plaat komt uit een gezin waarin zeker tien kinderen werden geboren. Als zij 19 jaar is, komt in 1720 haar jongste broertje Dominicus  in Leiden ter wereld.
Zij hebben als volwassenen een goede band met elkaar. Anna trouwt in 1721 met Johannes Buijs en vertrekt uit huis. Dominicus groeit op en wordt lakenwever. Hij zal maar liefst vier keer trouwen.

Hoewel? Bijna. Eerst trouwt hij in 1745 met Judith Kerkhooven. Het jonge paar krijgt minimaal vijf nakomelingen, waaronder een tweeling. Maar zoals dat gaat in hun tijd: Judith overlijdt, evenals vier van de vijf kinderen. In 1752 doet Dominicus een nieuwe poging. Hij hertrouwt met Pieternella van der Laars, die zelf weduwe is. Zij heeft evenmin het eeuwige leven. Twaalf jaar later trouwt Dominicus voor de derde maal. Nu met Alida Stavleu, wederom een weduwe. Het is onbekend of er uit deze laatste verbintenissen kinderen worden geboren. Maar ook Alida overlijdt en Dominicus staat er alweer alleen voor. Terwijl hij toch wel graag zijn leven deelt met een vrouw.

Gelukkig kent hij Jacoba Fijs, een weduwe met vier kinderen bij hem in de Oosthavenstraat. Met haar wil hij best weer in het huwelijksbootje stappen. Dus gaan ze op 14 juli 1770 naar de kerk voor de ondertrouw. Zij moet alleen nog de overlijdensakte van haar vorige man overleggen. Tja, dan komt de aap uit de mouw. Want ze is pas vijf maanden weduwe. Ze kan wel zwanger zijn van haar overleden echtgenoot. Het laatste wat de hoge heren commissarissen willen, is onduidelijkheid over de afstamming van een ongeboren kind. Dus wordt er voorlopig niet getrouwd.

dominicus-van-der-plaatZwanger was ze inderdaad. Op 20 maart 1771 laten Dominicus en Jacoba het jongentje Arie van der Plaat dopen in de Pieterskerk. Was dat om haar eer te redden? Ik heb geen huwelijk meer gevonden.

Slechts twee weken daarna gaat de bijna 51 jaar oude Dominicus in dienst als soldaat bij de VOC kamer Delft. Hij tekent een schuldbrief zodat hij alvast contant geld in handen krijgt. Vervolgens vertrekt Dominicus met het schip Vreeburg op weg naar Batavia. Na een stop bij Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika komt hij daar op 26 oktober 1771 aan. Een half jaar later, op 13 maart 1772 is hij in Azië overleden. Dan is hij degene die een weduwe eenzaam (en bedroefd?) achterlaat.