Tagarchief: Focker

Met 3 oktober 1574 nog vers in het geheugen

Bij veel Leidenaren begint het nu te kriebelen, want het is bijna 3 oktober. Op die dag werd Leiden in de Tachtigjarige Oorlog na de tweede Spaanse belegering ontzet, 444 jaar geleden. Dit wordt nog altijd groots gevierd. Van een reële dreiging is nu geen sprake meer. Hoe anders was dat toen voorvader Joris Claeszn Focker (circa 1540 – 1583) leefde. Hij was biertapper en schoenmaker van beroep, maar ook schutter in 1580. Want de vijand sliep nooit en de stad moest dag en nacht worden bewaakt.

Met de ontberingen van pest en honger vers in het geheugen, verwacht je dat stadswachten constant alert zijn. Toch is hun aandacht vier jaar later alweer verslapt. Zo kan het niet langer! In 1580 grijpen de schout en de heren burgemeesters in. Zij stellen een flinke verordening op. Die leest de stadsomroeper op de Breestraat voor aan het toegestroomde volk.

Vrij hertaald is er sprake van wanorde en een slappe uitvoering van taken. De schutters tonen onvoldoende vlijt en trouw, terwijl dit een verschuldigde plicht is. De wachters zijn een stelletje slabakken en laten de boel maar versloffen. ‘Terwijl we met het verlies van de stad ook allemaal ons lijf en goed verliezen. En weet dat de listige vijand niet slaapt. Die zal ervan profiteren om het hele land te bederven en dorpen te verwoesten en de goede vrome en trouwe onderdanen met vrouwen en kinderen te vermoorden en verjagen. Ja, deze vijand zal de achterblijvenden in een eeuwige slavernij en knechtschap houden.’ Als dat niet afschrikt, weet ik het ook niet meer.

In 1580 nemen de stadsbestuurders maatregelen. Het aantal nachtwachten wordt vergroot. Vanaf dan hoeven zij slechts een keer per twaalf dagen in plaats van per acht te komen. Let wel: deze burgertaak verrichten de mannen na hun lange en zware werkdag. Geen wonder dat er af en toe eentje in slaap valt. Ook wordt de informatievoorziening over de diensten verbeterd. Wie ziek is of verhinderd, moet dat tijdig komen melden en een plaatsvervanger sturen of betalen. Huurlingen kosten vier stuivers de man.

De stadsomroeper rept verder over diensttijden en werkafspraken. Zo moeten de sleutels van de stad bijvoorbeeld elke nacht worden bewaard op het stadhuis. Vroedschappen, kapiteins, nachtwachten, portiers, boden en schutters zijn hierbij betrokken. Ze hebben allemaal een specifieke rol in de bewaking en verdediging van hun stad.

Voorvader Joris Claeszn Focker woont in 1580 op de hoek van de Hogewoerd bij de Karnemelksbrug en het Gangetje. Hij valt als schutter onder rotmeester Jacob Spruijt in de buurt Gansoord. Hoe hij over zijn burgerplicht dacht, kunnen we slechts raden. Maar hij heeft op 3 oktober vast jaarlijks aan de gebeurtenissen in 1574 teruggedacht.

De volledige tekst uit het Leidse aflezingenboek van 22 november 1580 vindt u op pagina 39-41 van het pdf-document De familie Focker deel I.

(Bron afbeelding: Erfgoed Leiden en Omstreken, kopergravure uit begin 17de eeuw, voorstellend het

Een aangetrouwde 16de eeuwse schilder: Carel Liefrinck

Wat is er nu leuker voor een genealoog dan tastbare zaken vinden uit het verleden? Ik mag een zestiende eeuwse kunstschilder tot mijn aangetrouwde familie rekenen. Namelijk Carel Liefrinck (1559 – 1624). Hij is een telg uit een bekend geslacht van schilders en graveurs of ‘figuersnyders’. Gelukkig bleven meerdere werken bewaard.

Carel is in Antwerpen geboren, nadat zijn vader uit Augsburg kwam. Hij was in 1581 lid van het Antwerpse St Lucas Gilde. Daarna reist hij zoals veel andere Vlamingen zijn broer Hans achterna, die reeds in 1574 in Leiden verblijft. In 1586 trouwt Carel met Marijtgen Hobben. Als getuige brengt hij zijn ‘schoonvader’ Harman Aertss Saftleven mee en Marijtgen haar moeder Burchen Claesdr.

huwelijk Caerl Lieffrinc en Marijtgen HobbenDe laat 16de eeuwse teksten zijn soms moeilijk te ontcijferen. Bovendien werden namen  fonetisch opgeschreven. Maar Burchen Claesdr is met zekerheid de dochter van Claes Pouwelsz [Focker] en Marij Gerritsdr. Zij zijn mijn voorouders in de veertiende generatie. Rond 1510 geboren, vormen zij het vroegst bekende echtpaar. Nog maar net waren de middeleeuwen voorbij. Het zijn woelige tijden en in 1573 – 1574 doorstaan zij het beleg en ontzet van Leiden.

Tijdens de tachtig jarige oorlog verblijft Carel Liefrinck in 1581 nog in Antwerpen. Onbekend is of hij het beleg van die stad in 1584 – 1585 meemaakt. Maar een jaar later duikt hij op in Leiden, waar hij met Marijtgen trouwt. Zij leeft nog in 1602. Dat weet ik, aangezien er gedoe ontstaat over de afwikkeling van een erfenis in de familie Focker. In 1604 is Carel echter weduwnaar wanneer hij met jongedochter Cathelijna Laurens hertrouwt. Haar is geen lang leven beschoren. In 1607 hertrouwt hij nogmaals als weduwnaar, nu met Cornelia van Noorden.

Carel Liefrinck koopt in 1604 of 1605 een pand aan het Rapenburg in Leiden. Je kunt het slechter treffen. Kan hij zich een huis aan die voorname gracht echter veroorloven? In 1614 draagt hij het weer over aan de eerdere eigenaren ‘voor de quijtinge van de felve fomme’.

Het blijft gissen wat voor iemand Carel eigenlijk was. Over zijn werk is vrij weinig bekend en misschien produceerde hij voornamelijk in opdracht. Maar mogelijk maakte hij ook schilderijen die ons iets tonen van zijn persoonlijkheid. De taferelen doen dan een romantische inborst vermoeden.

Bij mijn weten is de beschikbare informatie over hem en zijn kunstzinnige familie niet eerder samen gebracht. Want Carel, Hans (Johannes), Claes (Nicolaas), Cornelis, Willem en Mynken/Willemijne Liefrinck zijn waarschijnlijk allemaal verwant. Ik doe nu een onvolledige poging met vondsten uit archieven, literatuur en het internet. Zie Focker hierboven en Generatie 14 Focker en schilder Carel Liefrinck.

Belastingpachter in 1595

Gerrit Jorisz Focker, een oudere broer van mijn voormoeder Grietgen, oefent een verdwenen beroep uit. Hij is rond 1569 geboren in Leiden en wordt eerst schoenmaker. Maar met het pachten van belastingen kan hij beter verdienen. Zijn vader Joris en broer Anthonis gaan hem daarin voor. Stadsbesturen en de Staten van Holland en West-Friesland laten in die tijd het innen van belastingen over aan particulieren. Burgers bieden op het recht dat te mogen doen. Bijvoorbeeld de impost of accijns op het bier in Zoeterwoude in het jaar 1595. Ze betalen daarvoor een flinke som in de hoop winst te behalen. En dat lukt best aardig. Veel pachters vragen meer belasting van mensen, dan zij eigenlijk mogen doen. Daarom waren er regelmatig volksoproeren.

Gerrit is zo’n pachter die in 1599 zelf zijn belas­tingtarief bepaalt op het slachten in Leiderdorp. Hij spreekt dan met Govert Gerritszn, huidenkoper, een bedrag van 32 stuivers per beest af. Vijftien jaar later is Gerrit pachter van ‘het bestiaal’ in Oegstgeest. Eerst moet men bepalen hoeveel impost ‘Machtelt ende Annetge Pieterdochters’ moeten betalen over het ‘te doen slachten zeecker vercken’. Daartoe stellen twee buren in opdracht van Gerrit vast wat het dier waard is. Door een inschattingsfout ontstaat er geharrewar over een verschil van ƒ 1,50. En dat heeft gevolgen voor de impost. Dit is bekend, omdat een notaris alles schriftelijk vastlegt.

Het vlees van slachtvee wordt gezouten en in tonnen gelegd. Zout is een belangrijk conserveringsmiddel, dus heft men ook daar apart belasting op. Dit is vergelijkbaar met de BTW nu. Periodiek int men voor ‘het Gemene Land’ eveneens geld op vermogen, zoals de 200ste penning.

De soorten impost zeggen veel over de goederen van toen. Zoals: turf, kaarsvet, bier, zout, paarden, slachtvee, en zeep. Turf was brandstof voor verwarming en om op te koken. Kaarsvet was een bron van licht. En het bier met een laag alcoholpercentage gold als volksdrank, want weinig stedelingen hadden schoon drinkwater. Verder werd steeds apart geld geïnd voor het onderhoud van dijken, de bemaling van nieuw ontgonnen gebieden, het graven van kanalen of de uitbreiding van de stad. Boetes kon je trouwens voldoen in aantallen bakstenen voor de stadsmuur.

Zelfs het innen van boetes in Leiden en het ‘quartier van Rijnlant’ wordt verpacht. Daarbij is het handig dat Gerrit als ‘Adelborst Musquettiers’ met een wapen overweg kan. Wanneer in 1598 een turfschipper dwarsligt, laat hij diens schip aan de ketting leggen om hem tot betaling te dwingen. En als hij het niet alleen afkan, haalt Gerrit er een deurwaarder en de schout bij. Zo ook in januari 1614, wanneer iemand beweert weinig bier in huis te hebben. De heren forceren ter controle ‘de kelder deur gemeerct mitte Roos’. Daarachter treffen ze een grotere hoeveelheid heerlijk vers gerstenat aan en laten zich dat ter plekke goed smaken.

Tja, de mannelijke Fockers waren onversaagd en allen schutter. Ik weet niet of Gerrit op een agressieve belastingontduiker is gestuit. Wel ontbiedt hij rond zijn 45ste ‘s avonds om 23.00 uur een notaris, die zijn testament opstelt. Gerrit ligt dan ziek op bed. Kennelijk is hij toch bij zijn leest gebleven, want twee schoenmakers zijn daarbij present. Waaronder Lambrecht Thomasz van Swieten, zijn vriend voor het leven. Gerrit sterft een maand later.

(Bron afbeelding: Erfgoed Leiden en Omstreken, aquarel van J.E. Kikkert, eind 19de eeuw, g

Joris Anthonisz Focker, wanted dead or alive

De Leidse schoenmaker, schutter, steenbakker, belastingpachter, huisjesmelker en projectontwikkelaar Anthonis Joriszn Focker leidde een zeer energiek bestaan. Daardoor zou je bijna vergeten dat de Tachtigjarige Oorlog gaande was en hij een gezinsleven had. Hij en Emmetje Jans van Woerden krijgen na hun huwelijk in 1583 minimaal een zoon en twee dochters (Joris, Maritgen en Grietgen). Ik zal er geen doekjes om winden; Anthonis is vast geen lieverdje. En die zoon van hem heeft waarschijnlijk een aardje naar zijn vaartje. Lees verder

Namen van Leidse huizen en herbergen

Sinds deze week kunt u het wel een wee van de familie Focker op Familiesporen lezen. Daarin staat het echtpaar Joris Claeszn. Focker en Marijtje Gerritdr. van de Ouwerijng met hun kinderen centraal. Joris en Marijtje zijn rond 1540 geboren en zij woonden in Leiden. In die tijd had de stad nog overduidelijk een middeleeuws uiterlijk. Een kenmerkend gebruik was om huizen (evenals herbergen) een naam te geven. Die prijkte vaak met een mooie afbeelding op een uithangbord aan de muur. Zo wist iedereen het pand zonder huisnummer wel te vinden.

Vaak kregen de panden toepasselijke namen. Een bakker zorgde dat hij goed vindbaar was. Die vertoefde bijvoorbeeld in ‘de gouden aren’. Bij de familie Focker komen we heel wat huisnamen tegen. Marijtje woont als weduwe in ’t Vergulden Lam, ook wel Het Gulden Lam genaamd. Haar huis staat op de hoek van de Steenschuur en de Hogewoerd.

Herbergen fungeerden regelmatig als plaats om zaken te doen. Zo regelt haar zoon Anthonis de formele afwikkeling van een erfenis in herberg In de Swan. Die zaak zit bij de Rode Steen op de Haarlemmerstraat. Deze steen markeert waarschijnlijk de grens tussen de Onze Lieve Vrouwe en Sint Pancras parochies. Andere herbergnamen uit akten zijn: De Blaeuwe Clock, inden Druijff, Den Verlooren Arbeijt, inden Regenbooch, De Eenhoorn, Den Gulden Gecroonden Hoorn (op de Breestraat), inde Drie Goude Wijnprouers, inden Vergulden Hoorn, int Hoff van Hollandt.

Zoon Gerrit bezit het pand Roma dat tussen de Hogewoerd en de Rijn staat. Verder komen we huisnamen tegen als: Augsburg (vernoemd naar de plaats van herkomst van de eigenaar) en Den Vergulde Poort. Zelfs akkers kregen een naam. Zo bezit Anthonis vier veenakkers genaamd De Ruige Camp in Boxhol (Bokshol), een dorpje in Zuid-Holland.

Anthonis schopte het tot lokale beroemdheid. Zijn riante woning aan de Oude Singel stond eeuwenlang bekend als het Focker’s Huijs. (Klik op afbeelding voor vergroting: het brede huis met diepe tuin links van nummer 59.) Dat was naar huidige maatstaven ruim een miljoen euro waard. Voor een transactie machtigt hij een koopman die in Het Radt van Avonturen woont. En nadat Anthonis bijna bankroet gaat, verkast hij naar De Leggende Leeuw in de Sint Aagtenstraat. Het was toch nog een aardig optrekje. Dit in tegenstelling tot de eenvoudige wevershuisjes die hij aan lakenwerkers verhuurde. Die pandjes bleven anoniem.

Op de kaart Lugdunum Bavatorum, circa 1619 van Pieter Bast; bijge­werkt en uitgebreid door Nicolaes van Geelkercken, staat in het midden het Focker’s Huijs aan de Oude Singel. Het is het grootste huis met verreweg de grootste stadstuin in het rijtje. De twee huizen daarnaast zijn ook van Anthonis Joriszn. Focker.

Het begin

Pieternella Susanna Poptie

Pieternella Suzanna Poptie

Jaren geleden vertelde mijn oma over een van haar voorvaders. Een zekere Poptie trok met handelswaar van Leiden naar Den Haag. Daarna werd er niets meer van hem vernomen. Wat er gebeurd was, bleef een grote vraag.

In 1995 ging ik zelf op reis. Naar Polynesië, een paradijselijk eilandenrijk in de Stille-Zuidzee. Het werd een maandenlange vakantie. Ik was benieuwd naar het leven van de plaatselijke bevolking.
En voorouderverering is daar van belang. Op diverse eilanden begraaft men overleden familieleden gewoon in de voortuin. Zodat opa en oma altijd in de buurt zijn.

Mijn eigen opa’s en oma’s waren inmiddels overleden. Door die reis werd ik steeds nieuwsgieriger naar mijn eigen verleden. Wie waren mijn voorouders aan vaders- en moederskant? Ik bezocht eerst maar eens het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag. Met aantekeningen van feiten en raadsels waar mijn vader en moeder over hadden verteld.

Daar in de studiezaal gebeurde wat menig genealoog zal herkennen. Ik stuitte op een goudader. Als een kind in een snoepwinkel zocht ik verder en vond het ene na het andere verhaal. Zes jaar later was ik honderden voorouders rijker.

Over mijn uitgebreide genealogische onderzoek heb ik eerder al gepubliceerd (zie pagina Publicaties). Op deze website wil ik de boeiende verhalen naar voren halen. Belevenissen van voorouders publiceer ik in blogs op deze website.  Ter referentie voeg ik per familietak een namenindex toe. De eerste documenten over de familie Van Veen staan hierboven.

Wilt u dit familiespoor ook volgen en nieuwe berichten via e-mail ontvangen? Dat kan via het icoontje ‘volg’ hier rechts boven.