Categorie archief: van der Steen

Lange slungels en pokdalige tronies

Wie wil weten hoe onze voorouders er voor het fototijdperk uitzagen, mag hopen dat ze rijk waren. Welgestelde families lieten nog weleens een schilderijtje maken. De meesten van ons moeten het echter zonder portretten doen. Toch zijn de uiterlijke kenmerken van veel mannen vastgelegd. Dankzij Napoleon werden mannen tussen 1811 en 1941 op hun negentiende geregistreerd voor militaire dienst. En met de militieregisters in handen, kunnen we ons een voorstelling maken van onze voorouders.

Opa Johannes Josephus Bredewold, onderste rij, vijfde van links.

Een lange slungel
Johannes Josephus Bredewold (1889 – 1951), mijn opa van moederszijde, heb ik nooit gekend. Gelukkig zijn er oude foto’s bewaard. Rond 1909 poseert hij als militair fier op de stenen trap voor de Leidse burcht. Daar staat hij samen met een groepje lotgenoten in uniform. Er zitten kreukels in zijn jaspand, maar zijn hoge leren laarzen glanzen. De mannen staan op lengte naast elkaar opgesteld, van klein naar groot. Opa staat op de voorste trede rechts. Hij torent met een hoofdlengte uit boven de kleinste man. Als jongeman is hij in 1909 exact 1,804 meter lang. Voor een Leidenaar is dat heel wat.

Nationale groeitrend
Sinds een paar eeuwen wordt de Nederlandse bevolking steeds langer. De gemiddelde lengte van de Nederlandse man steeg van 1,67 meter in 1865 tot 1,84 meter in 1997. Leidenaren haalden dit gemiddelde echter naar beneden. Het Leidse manvolk mat rond het jaar 1800 circa 1,667 meter, terwijl ze in Zwolle bijna 1,73 meter lang waren. Mogelijk schuilt hierin een verklaring voor de lange gestalte van Johannes Josephus Bredewold, want zijn vader kwam uit deze Overijsselse plaats.

De invloed van ziekten
De Leidse bevolking kreeg het in de negentiende eeuw flink voor haar kiezen. Er heerste armoede en de meeste inwoners deden laaggeschoold fabriekswerk. Hun menu bevatte veel koolhydraten, maar slechts weinig gezonde voedingstoffen. Bovendien troffen zeventien epidemieën Leiden tussen 1795 en 1894: drie maal mazelen, vijf maal cholera, vijf maal pokken, een keer dysenterie, twee maal tyfus en een keer roodvonk. Ziekten hadden vrij spel. Er was nauwelijks hygiëne. De arbeidersbevolking werkte in tochtige of bedompte ruimten en de mensen woonden dicht bijeen.

Verwensingen met dodelijke ziekten zijn in het plaatselijke dialect nog altijd populair. Stel dat een Leidse vrouw tegen een man roept: ‘Juh, tyfusleier, teer op!’ (teer op = rot op, van tering ofwel tuberculose). Of: ‘Juh, pleurt op!’ (van pleuritis). Dan luidt het juiste antwoord: ‘Meh,’ (aanspreekvorm voor vrouwen), ‘krijg de klere!’ (ofwel: cholera). Enzovoort.

Pokdalige tronies
Om terug te keren naar de notities voor de Nationale Militie: de schoonvader van mijn opa was Jacobus van der Steen (1856 – 1942). Hij had volgens de vermelding een pokdalig gezicht. Zijn vrouw, mijn overgrootmoeder Petronella Susanna Poptie (1858 – 1944), kon er wel mee leven. Ze was al wat gewend. Twee ooms van haar liepen ook met door de pokken aangetaste tronies rond.

Een van deze ooms, Dirk Poptie (1821 – 1891, zie generatie 5 Poptie), staat als volgt te boek: ‘Gezicht: ovaal, voorhoofd: hoog, ogen: blauw, neus: gewoon, mond: gewoon, kin: spits, wenkbrauwen: bruin, haar: bruin, lengte: 1,744 mtr. 1 el, 7 palm, 4 duim, 4 streep. Overige kenmerken: pokdalig.’

Hier zien we een vermelding van zowel nieuwe als oude lengtematen. Dirk is ruim 1 meter 74 lang. De oude maten (el, palm, duim en streep) konden per gebied verschillen. Een el bedroeg oorspronkelijk in het nabijgelegen Den Haag 69,4 centimeter. Vanaf 1820 stond een el gelijk aan een meter. Een palm werd in datzelfde jaar overal gelijkgetrokken op tien centimeter; een duim werd een centimeter, en een streep was een millimeter.

Dirk en zijn broer Johannes Poptie (1819 – 1887) groeiden in dezelfde woning op en het pokkenvirus is tamelijk besmettelijk. Verder had deze familie aan weinig gebrek. Ze bezaten huizen en de mannen waren bovengemiddeld lang.

Spraakgebrek
Ook interessant: Frans Gerrit Poptie (1823 – 1888), een andere oom van mijn overgrootmoeder, werd voor militaire dienst afgekeurd vanwege zijn spraakgebrek. Kennelijk kon je daarmee niet vechten. Maar hij wist toch wel vrouwen te versieren, want hij trouwde twee keer. Hij had vast genoeg andere kwaliteiten. Dit is de uiterlijke beschrijving van Frans Gerrit:

‘Gezicht: ovaal, voorhoofd: rond, ogen: blauw, neus: spits, mond: klein, kin: spits, wenkbrauwen: bruin, haar: bruin, lengte 1.710 mtr. 1 el, 7 palm, 1 duim, 0 streep.’

Clichébeeld voorouders
De omschrijvingen in de militieregisters doorbreken de clichébeelden die ik van mijn ‘Franse’ voorouders had. Zij zijn relatief groot van gestalte, terwijl de ‘Hollanders’ vaak klein en gedrongen waren. Resteert de vraag hoe een ‘gewone’ neus of mond eruitziet. En menselijke haarkleuren kennen een scala aan tinten. We kunnen hooguit gissen naar de exacte kleuren, dus blijft er genoeg te raden over.

Opa J.J. Bredewold op de trap voor de Leidse burcht, circa 1909.

(Bron lengten van mensen in Nederland en epidemieën: Hoe lang nog? De lichaamslengte van de Nederlander, rede door George Maat, HOVO, Universiteit Leiden, 15 mei 2006.)

Het huis op de Lange Mare

Lange Mare 53 001

Lange Mare 53 in Leiden, hoog huis met lichte gevel

De oude Leidse binnenstad telt nog veel panden waarin mijn voorouders ooit woonden. Mijn overgrootvader liet één van de markantste daarvan bouwen op de Lange Mare (nu huisnummer 53, voorheen nummer 25). Het stamt uit 1912 en het staat schuin tegenover de Marekerk. Dit woonhuis valt op door de bijzondere Art Nouveau gevel met geglazuurde stenen.

Overgrootopa Jacobus vd Steen

Jacobus van der Steen

Overgrootvader Jacobus van der Steen (1856 – 1942) is zoon van een timmerman en groeit op aan de Hooglandse Kerkgracht. Hij wordt zelf meubelmaker. In 1885 trouwt Jacobus met Petronella Suzanna Poptie (1858 – 1944). Zij is als meisje opgegroeid in het Heilige Geestweeshuis even verderop aan de overkant. Samen krijgen ze vier volwassen geworden dochters, waaronder mijn oma Maria Catharina van der Steen. Hun enige zoontje overlijdt wanneer het slechts vijf maanden oud is.

Bij wijze van pensioenvoorziening investeert Jacobus in onroerend goed. Hij bezit een pand aan de Rijnsburgersingel (waar later een dochter met haar man gaat wonen), een pand op de Hogewoerd, twee pakhuizen in de Caeciliasteeg direct achter het huis aan de Lange Mare, en een pand op de hoek Papegracht/Langebrug 2. Hierin is zijn winkel en meubelmakerij gevestigd.

20190802_detail glazuurtegels oma's huisIn 1912 wordt het huis aan de Lange Mare opgeleverd en sindsdien prijkt dat jaartal op de gevel. Die gevel is een echte eyecatcher. Meerdere auteurs van architectuurgidsen reppen erover: ‘Hij liet het pand in een late en strakke variant van de Jugendstil optrekken.’ ‘De gevel bestaat uit gebroken-witte geglazuurde stenen afgewisseld door blauwe, turkooizen en roodbruine horizontale banden.’ Die geglazuurde gevel is in ons land vrij zeldzaam.

Na oplevering verhuist het gezin naar de Lange Mare. Deze gracht is een belangrijke winkelstraat en toegangsweg voor mensen van buiten het stadscentrum. Vroeger kwamen ze vanuit het oosten via de Marepoort en ook de boten van de trekvaart naar Haarlem legden in de buurt aan. Op de begane grond heeft Jacobus een toonruimte met biljarten die hij zelf maakt. En hij verkoopt hier kleine meubeltjes, zoals stoven.

Toch wonen ze er maar kort. Want hoe imponerend de gevel ook mag zijn, het pand is zo diep als het breed is. Verdeeld over vier lagen beslaat het slechts 84 vierkante meter. Voor een gezin plus winkelruimte is dit vrij krap. Bovendien moet je er voortdurend trappen lopen en dat vindt overgrootmoeder maar niets. Daarom koopt Jacobus van der Steen een woonhuis op de Apothekersdijk. Hier leven ze met hun dochters op de bovenste etages, terwijl ze de begane grond verhuren.

Vervolgens wordt het pand aan de Lange Mare bewoond ‘door de huurders H. Zwart, sergeant-kok bij de Kweekschool voor Zeevaart en twee ongetrouwde zusters, de dames Rietbergen.’

Maria Catharina van der Steen ca 1950Rond 1919 verhuist hun pasgetrouwde dochter Maria Catharina van der Steen (1894 – 1991) met haar man Johannes Josephus Bredewold naar de Lange Mare. Zij (mijn opa en oma) wonen hier decennialang met hun vijf kinderen. Kort na de oorlog verkrijgt oma dit pand bij de boedelscheiding, samen met de twee pakhuizen in de Caeciliasteeg. Uiteindelijk zullen er vier generaties nakomelingen van Jacobus van der Steen op de Lange Mare wonen.

Persoonlijke herinneringen aan het huis van oma

Het langst van iedereen verblijft oma ‘op de Mare’. In haar tijd zaten de muren vol inbouwkasten en waren de kamers klein. Om de huiskamer te bereiken, liep je door de winkel via een steile trap naar boven. Dan passeerde je mijn opa op een foto aan de wand. Vol ornaat in historisch kostuum zat hij op een paard, klaar voor de 3-oktoberoptocht. Hij liet ook praalwagens meerijden met figuranten, om zo reclame te maken voor zijn zaak.

De woonkamer op de eerste etage heeft een erker en een mooie zwarte schouw. In die ruimte pasten de eettafel met stoelen, een kastje en een paar fauteuils. Overgrootvader maakte als huwelijksgeschenk een compleet ameublement voor elke dochter. Toen oma ouder werd, sliep ze in een opklapbaar bed in de huiskamer. Dan hoefde ze niet verder naar boven te lopen.

In het keukentje naast de woonkamer had oma een theemeubel met mooie kopjes. Een verzameling aardewerk stond op een plank boven het aanrecht uitgestald. Daartegenover waren houten keukenkasten met vitrinedeurtjes. De prachtige Jugendstil-potten ‘Thee’, ‘Suiker’ en ‘Vermicelli’ pronken nu bij mij. Er hing een keramieken koffiemolen aan de muur met glazen opvangbakje. Ah, de geur en het geluid van koffiebonen die worden vermalen …

Daarnaast was het binnenplaatsje met hoge muren en hier bevond zich het toilet. Het was er ’s winters wel steenkoud en er kwam helemaal geen zon. Oma bewaarde haar eten gewoon buiten op het plaatsje. Een koelkast was daar niet nodig. De kinderen werden geboend in de teil of ze bezochten het badhuis in een straat verderop.

Voor de woonkamer is een piepklein portaaltje en daar gaat de trap verder omhoog. Boven bevond zich een slaapkamer en een tweede toilet. (Dat was een grote luxe vroeger.) Aan de straatkant prijkt een piepklein balkonnetje boven de erker. Mijn ooms sliepen nog een etage hoger op zolder. En oma hing daar de was te drogen. 

Lange Mare 53 te Leiden in 2014Tot besluit 

Dit pand op de Lange Mare straalt qua bouwstijl en versiering de smaak uit van mijn overgrootouders. Het is bijna 85 jaar lang in de familie geweest, totdat het in de jaren negentig werd verkocht. Zo’n twintig jaar daarna, in december 2014, ontstond er een werkelijk bizarre samenloop. Want toen werd dit huis door een makelaar aangeboden die gelijktijdig het pand op de Apothekersdijk in de verkoop had. Twee panden van Jacobus van der Steen. 72 jaar na zijn overlijden herenigd op een makelaarswebsite.

Bronnen over het huis Lange Mare 53 (voorheen 25) in Leiden

  • Architectuur & monumentengids Leiden, onder redactie van J. Dröge, E. de Regt en P. Vlaardingerbroek, Primavera Pers Leiden, 1996, ISBN 90-74310-11-7.
  • Krullen, lijnen en zweepslagen. Jugendstil in Leiden, P.A.F. Kotterman, Leids Verleden 3 – Dienst Bouwen en Wonen, Gemeente Leiden.
  • Een bouwtechnische beschrijving staat op Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

De verbeelding van een tijdperk in een album

Ansichtkaartenboek oudtante Nel 082

Sommige verwanten laten bezittingen na die het waard zijn om eeuwig te koesteren. Zo bewaarde mijn oudtante Petronella Suzanna ‘Nel’ van der Steen (generatie 3) ruim zestig jaar een dierbaar album. Daarin verzamelde zij ansichtkaarten. Elke bladzijde bevat voor vier kaarten uitsparingen. Al bladerend trekt er in kleur tien jaar uit haar leven aan onze ogen voorbij. Het album is een uniek document van een vervlogen tijdperk in woord en beeld.

Oudtante Nel kreeg dit album op 21 juli 1908 cadeau voor haar achttiende verjaardag. Het was een ‘souvenir’ van vermoedelijk een bevriend stel. Ze had op dat moment al wat kaarten liggen en in volgende jaren groeide haar verzameling snel.

Het was de belle epoque en de tijd van art nouveau. Stoommachines brachten al decennialang vooruitgang en er verschenen auto’s op straat. Deze periode bood nieuwe mogelijkheden aan ondernemende mensen. Maar vrouwen moesten nog elf jaar wachten voordat ze kiesrecht kregen. Hun carrièrekansen lagen voornamelijk op de huwelijksmarkt.

Jonge, ongetrouwde vrouwen uit de middenklasse, zoals oudtante Nel, woonden bij hun ouders of hadden een dienstbetrekking bij een deftige mevrouw. In het weekend wandelden ze in het plantsoen of bezochten ze een fraaie buitenplaats. Ook maakten ze ritjes met de tram naar het strand. Vervolgens schreven ze naar familie en vriendinnen over hun belevenissen.

Er zitten ansichtkaarten in het album uit plaatsen als Leiden, Aerdenhout, Haarlem, Scheveningen en de duinen bij Schoorl. Maar ook onder meer uit oost-Nederland, zoals van gebouwen en parken in Deventer, Nijmegen en Wageningen. Verder zijn er bostaferelen op de Veluwe, kastelen nabij Arnhem en een boerderijtje in de Achterhoek. Wie geld had, ging toen op al vakantie naar het buitenland, zoals Oostenrijk of Duitsland.

Het album bevat daarnaast veel kaarten van mooi geklede vrouwen en enkele charmante jonge mannen. De dames droegen prachtige jurken met ruisende rokken en een zwierige hoed. Ook zijn er wenskaarten voor een gelukkig nieuwjaar, kaartjes met lieve kindertjes, schattige jonge katjes en veel bloemen. Qua onderwerpen is er eigenlijk weinig verschil met nu. Maar het album ademt de sfeer van honderd jaar geleden en biedt een uniek kijkje in het leven van een jonge vrouw.

Oudtante Nel kreeg rond die tijd verkering met Wim de Bree. Zij maakten in die periode ook de Eerste Wereldoorlog mee. Wim moest in dienst en was elders gestationeerd. Ze schreven elkaar regelmatig en stuurden heel wat ansichtkaarten. Soms staat er niets achterop. Dan was het kaartje gewoon bedoeld voor haar album. Pas na afloop van de oorlog, in 1919, kon het paar trouwen. Rond die tijd stopt oudtante Nel met verzamelen, of voegde ze in het album geen kaarten meer toe.

Ansichtkaartenboek oudtante Nel 119

 

De schamele boedel van Johannes Pel

Leiden heilige geest weeshuis hooglandse kerkgrachtWanneer Johannes Pel voor 25 juni 1759 overlijdt, laat een zeer armzalige boedel achter. Deze Leidse greinwever is dan pas 46 jaar en al een half jaar weduwnaar van Susanna de Geus. Samen kregen ze tien kinderen, waarvan er op dat moment nog vijf leven. Dochter Catharina is net 21 geworden. Zij en haar jongere zusjes Maria, Susanna en Judith moeten naar het weeshuis op de Hooglandse Kerkgracht. Hun broertje Johannes sterft kort na zijn vader op 2 juli 1759, acht jaar oud. De ouders waren arm. Daarom maakt niet een notaris, maar de heer van de gebuurte een staat op van bezittingen en schulden. Lees verder

Uiterlijke gelijkenis gezin Van der Steen

Susanna Frederika van der Steen-Stouten

Al jaren hangt er een foto aan de muur van mijn betovergrootmoeder Susanna Frederika van der Steen-Stouten (1824 – 1913). Die moet ruim een eeuw geleden zijn gemaakt. Het is zo’n oude afbeelding in sepia tinten met een zilverkleurige waas. Waarschijnlijk van zilvernitraat. De lijst is diep, van donkerbruin hout en heeft goudkleurige binnenrand. Uit die periode zijn weinig familiefoto’s bewaard. Terwijl het toch leuk is om te weten of gezinsleden een beetje op elkaar leken.

Suzanna is op de foto al duidelijk op leeftijd. (Klik eventueel op de foto voor een vergroting.) Dat zie je aan haar gezicht en de plukjes grijs haar vanonder haar donkere muts. Ze draagt hoog gesloten donkere kleding van glanzende stof en zit aan tafel met een dik boek. Een bijbel wellicht. Haar handen zijn gerimpeld, die hebben heel wat werk verricht. Over haar leesbrilletje heen kijkt ze met vrij grote ogen uit het raam.

Jacobus van der Steen

In haar jonge jaren werkt Susanna Frederika Stouten als naaister. Op 28 november 1849 trouwt ze met timmerman Jan Willem van der Steen (1824 – 1899). Ze zullen hun hele leven in Leiden doorbrengen en zes kinderen krijgen. Zoon Jacobus is mijn overgrootvader. Hij is precies zeven jaar na hun huwelijksdag geboren in 1856. Na vier jongens volgt een meisje dat vroeg overlijdt. Als laatste komt dochter Maria Catharina van der Steen op 3 juli 1865 ter wereld. Maria trouwt in 1889 met de behanger Pieter Marinus Hendrikus Nolet en verhuist later naar Delft.

Echtpaar Pieter Nolet – Maria Catharina van der Steen

Van dochter Maria Catharina is ook een foto bewaard gebleven. Zij staat als jong volwassen vrouw met haar man op de foto. Eenmaal bij elkaar wordt de gelijkenis tussen de moeder, de zoon en de dochter zichtbaar. Kijk maar naar hun jukbeenderen en hun ogen.

Met dank aan Ruud Nolet, die de foto van zijn grootouders Nolet-Van der Steen welwillend ter beschikking heeft gesteld.

Met de VOC naar Batavia

In De trouwlustige Dominicus zien we in 1771 een man naar Batavia vertrekken. Dat is het huidige Jakarta op Java in Indonesië. De VOC trok een bonte groep mensen aan uit heel Noord-Europa. Daar zaten avonturiers tussen en mensen die in Azië een fortuin hoopten te vergaren. De lakenindustrie in Leiden verdiende eveneens aan de VOC. Zij leverde vanaf 1742 jaarlijks stoffen voor Chinese soldatenjassen ter waarde van ƒ 70.000.

De meeste schepelingen waren echter arm. Sommigen waren op de vlucht voor schuldeisers of een onhoudbare thuissituatie. Zij kozen voor een onzekere toekomst in een onbekend land en hoopten op een behouden vaart. Twee derde van alle opvarenden in dienst van de VOC keerde niet terug. Een flink deel overleed, maar anderen bouwden in Azië een nieuw bestaan op. Mijn Leidse voorouders namen bij het vertrek van verwanten soms voorgoed afscheid.

Els Jacobs beschrijft op boeiende wijze het dagelijkse leven aan boord van schepen en in het Verre Oosten. Zie haar boek De Vereenigde Oost-Indische Compagnie. Bij de VOC tekende men voor een dienstverband van minimaal drie jaar. Dat was nog exclusief de maandenlange reis van en naar Azië. De gage was laag, maar een werknemer had wel voor jaren vast werk. Ook kreeg hij kost en inwoning. Ondertekende hij een maandbrief, dan werd regelmatig een deel van zijn gage aan familie in Holland uitbetaald. Bij overlijden dienden verwanten verzoekschriften in om het restant te ontvangen.

Mijn Leidse verwanten waren zeer honkvast. Toch besluiten enkele mannen om met de VOC naar Azië te vertrekken. Waaronder Steven Brakel in 1744, die in Batavia belandt. Hij tekent zowel een maandbrief als een schuldbrief. Zijn achtergebleven vrouw Niesje Crispijn leeft in 1752 in bittere armoede en probeert waarschijnlijk geld los te krijgen van de VOC. Haar schoonmoeder en een andere vrouw leggen dan een verklaring af over haar goede gedrag. De reden wordt iets duidelijker wanneer we kijken naar de gegevens die de heren van de VOC bewaren. Zij weten niet beter dan dat Steven getrouwd is met Maria Ridda, een andere vrouw.

Civiele Zaken RA 86 nr 142. Pro Deo.
Compareerden voor de ondergetekende Heeren Scheepenen Man. den Stadt Leiden, Jacomijntie van Oordigem, wedue van Mozes Brakel en Neeltje van de Velde, Huijsvrouw van Dirk van Egmond, wonende binnen deze stadt; dewelke verklaarden ten verzoeke van Niesje Crispijn, waar en waaragtig te weezen, dat de requirante is de wettige Huysvrouw van Steeven Brakel, die in den jaare 1744 voor soldaat, met ‘t schip Saamslag van de Kamer van Amsterdam, naar Oostindiën is gevaaren. Dat de Requirante een kind bij de voornoemde haar man verwekt in leeven is hebbende, en dat zij haar (voorzoo veel haar deposanten bekent is) als een eerlijke vrouw betaamt, is gedragende, en op een zeer sobere wijze met haaren handen arbeijd aan de kost kan koomen.
Gevende zij deporanten voorredenen van wetenschap, dat zij de Requirante, haare voornoemde man en kind zeer wel fijn kennende en voort als in den toft. Zowaar LXa Actundis 20-12-1752.
Getekend: Jacob Pla en G. Tedingh van Berkhout.

De trouwlustige Dominicus

Mijn voormoeder Anna van der Plaat komt uit een gezin waarin zeker tien kinderen werden geboren. Als zij 19 jaar is, komt in 1720 haar jongste broertje Dominicus  in Leiden ter wereld.
Zij hebben als volwassenen een goede band met elkaar. Anna trouwt in 1721 met Johannes Buijs en vertrekt uit huis. Dominicus groeit op en wordt lakenwever. Hij zal maar liefst vier keer trouwen.

Hoewel? Bijna. Eerst trouwt hij in 1745 met Judith Kerkhooven. Het jonge paar krijgt minimaal vijf nakomelingen, waaronder een tweeling. Maar zoals dat gaat in hun tijd: Judith overlijdt, evenals vier van de vijf kinderen. In 1752 doet Dominicus een nieuwe poging. Hij hertrouwt met Pieternella van der Laars, die zelf weduwe is. Zij heeft evenmin het eeuwige leven. Twaalf jaar later trouwt Dominicus voor de derde maal. Nu met Alida Stavleu, wederom een weduwe. Het is onbekend of er uit deze laatste verbintenissen kinderen worden geboren. Maar ook Alida overlijdt en Dominicus staat er alweer alleen voor. Terwijl hij toch wel graag zijn leven deelt met een vrouw.

Gelukkig kent hij Jacoba Fijs, een weduwe met vier kinderen bij hem in de Oosthavenstraat. Met haar wil hij best weer in het huwelijksbootje stappen. Dus gaan ze op 14 juli 1770 naar de kerk voor de ondertrouw. Zij moet alleen nog de overlijdensakte van haar vorige man overleggen. Tja, dan komt de aap uit de mouw. Want ze is pas vijf maanden weduwe. Ze kan wel zwanger zijn van haar overleden echtgenoot. Het laatste wat de hoge heren commissarissen willen, is onduidelijkheid over de afstamming van een ongeboren kind. Dus wordt er voorlopig niet getrouwd.

dominicus-van-der-plaatZwanger was ze inderdaad. Op 20 maart 1771 laten Dominicus en Jacoba het jongentje Arie van der Plaat dopen in de Pieterskerk. Was dat om haar eer te redden? Ik heb geen huwelijk meer gevonden.

Slechts twee weken daarna gaat de bijna 51 jaar oude Dominicus in dienst als soldaat bij de VOC kamer Delft. Hij tekent een schuldbrief zodat hij alvast contant geld in handen krijgt. Vervolgens vertrekt Dominicus met het schip Vreeburg op weg naar Batavia. Na een stop bij Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika komt hij daar op 26 oktober 1771 aan. Een half jaar later, op 13 maart 1772 is hij in Azië overleden. Dan is hij degene die een weduwe eenzaam (en bedroefd?) achterlaat.