In de afgelopen eeuwen zijn er veel werkzaamheden veranderd en verdwenen. Zo oefende Philip Pieterszoon Nachtegael (1635-1694) een beroep uit dat wij nu niet meer kennen. Hij was namelijk opperman van de klapperlieden in Leiden. Philip is één van mijn voorouders in de familietak Stouten. Over zijn werk valt meer te vertellen. We gaan terug naar de zeventiende eeuw, wanneer Philip in 1668 naar dit ambt solliciteert.
De stad is ommuurd en ’s avonds gaan de poorten op slot. De inwoners van Leiden gaan na een lange werkdag vroeg naar bed. Het is donker en er loopt bijna geen volk op straat. Maar iemand moet waken over de orde en veiligheid in de stad. Dat is een taak van de klapperlieden. Ook wel genaamd klapwachten, klapwakers of kleppermannen.
Klapperlieden worden per wijk aangesteld. Eerst verzamelen ze op een centraal punt. Vervolgens maken ze ’s nachts ieder hun ronde door alle stegen en straten. Daarbij slaan ze met een houten klepper en verkondigen ze de uren. Voor veel inwoners is de luide klap van de klepper een geruststellend geluid. Het waken begint om 22.00 uur en eindigt ’s zomers om 03.00 of 04.00 uur en ’s winters om 06.00 uur. Klapperlieden houden dus vooral toezicht in de donkere uren van de onveilige nacht.
Klapperlieden zijn bewapend met een piek of sabel en sommigen nemen een waakhond mee. Onderweg kijken ze of ramen en deuren goed zijn gesloten. Ook controleren ze of er geen dieven, inbrekers en andere straatschenders rondlopen. Met alle open haarden in de stad vormt vuur een constant gevaar. Bij brand alarmeren klapperlieden de buurtbewoners, en ze roepen om waar de brand is.
De opperman van de klapperlieden geeft leiding en ziet er op toe dat ze hun taken naar behoren vervullen. ‘Dronckenschap, quade gelaet, qualick spreecken, schelden, vloecken ende lasteren’ is verboden. Bij ziekte of afwezigheid kunnen noodhulpen de klapperlieden vervangen.
In de winter van 1668/69 heeft Philip Pieterszoon Nachtegael als klapwaker gediend en bij ziekte van Jacob de Voocht diens functie van opperman waargenomen. Na het overlijden van deze Jacob, solliciteert Philip naar dit ambt bij de heren van het gerecht der stad Leiden. Met behoorlijke eerbiedigheid wijst hij hen op zijn kwaliteiten. Zo heeft hij ervaring als opzichter en kent hij alle bonnen (buurten). Verder kan hij goed omgaan met de klapwakers en de nachtwakers. Bovendien kan hij lezen en schrijven.
Philip krijgt de baan, na betaling van vijftien gulden voor de armenkas. Het was vroeger bij officiële ambten gebruikelijk dat men een soort toelatingspremie betaalde. In ruil ontvangt Philip voor zijn diensten 48 gulden per jaar. Die beloning wordt uitgekeerd door de ‘collecteur vant clappergelt’ . Dat is de bonmeester, een soort buurtbeheerder. Een van zijn taken is het innen van het lantaarn- en klappergeld bij de buurtbewoners. Zij betalen dus apart belasting voor straatverlichting en buurtbewaking.
Overigens moet Philip elk jaar opnieuw solliciteren naar het ambt van opperman. Dat was in zijn tijd gebruikelijk. Hij blijft van 1668 tot en met 1678 actief als opperman van de klapperlieden.
De laatste vermelding stamt uit 1694, maar deze staat in het begraafboek van de Pieterskerk. Begraven tussen 27 maart en 3 april 1694: Flip Pieters Nachtegael ‘overman klapperluiden’. Philip werd slechts 59 jaar oud. Hopelijk is hij ’s nachts niet de verkeerde tegengekomen.
(Bron afbeelding: Erfgoed Leiden en Omstreken, houtsnede van een n