Tagarchief: Franse tijd

Lange slungels en pokdalige tronies

Wie wil weten hoe onze voorouders er voor het fototijdperk uitzagen, mag hopen dat ze rijk waren. Welgestelde families lieten nog weleens een schilderijtje maken. De meesten van ons moeten het echter zonder portretten doen. Toch zijn de uiterlijke kenmerken van veel mannen vastgelegd. Dankzij Napoleon werden mannen tussen 1811 en 1941 op hun negentiende geregistreerd voor militaire dienst. En met de militieregisters in handen, kunnen we ons een voorstelling maken van onze voorouders.

Opa Johannes Josephus Bredewold, onderste rij, vijfde van links.

Een lange slungel
Johannes Josephus Bredewold (1889 – 1951), mijn opa van moederszijde, heb ik nooit gekend. Gelukkig zijn er oude foto’s bewaard. Rond 1909 poseert hij als militair fier op de stenen trap voor de Leidse burcht. Daar staat hij samen met een groepje lotgenoten in uniform. Er zitten kreukels in zijn jaspand, maar zijn hoge leren laarzen glanzen. De mannen staan op lengte naast elkaar opgesteld, van klein naar groot. Opa staat op de voorste trede rechts. Hij torent met een hoofdlengte uit boven de kleinste man. Als jongeman is hij in 1909 exact 1,804 meter lang. Voor een Leidenaar is dat heel wat.

Nationale groeitrend
Sinds een paar eeuwen wordt de Nederlandse bevolking steeds langer. De gemiddelde lengte van de Nederlandse man steeg van 1,67 meter in 1865 tot 1,84 meter in 1997. Leidenaren haalden dit gemiddelde echter naar beneden. Het Leidse manvolk mat rond het jaar 1800 circa 1,667 meter, terwijl ze in Zwolle bijna 1,73 meter lang waren. Mogelijk schuilt hierin een verklaring voor de lange gestalte van Johannes Josephus Bredewold, want zijn vader kwam uit deze Overijsselse plaats.

De invloed van ziekten
De Leidse bevolking kreeg het in de negentiende eeuw flink voor haar kiezen. Er heerste armoede en de meeste inwoners deden laaggeschoold fabriekswerk. Hun menu bevatte veel koolhydraten, maar slechts weinig gezonde voedingstoffen. Bovendien troffen zeventien epidemieën Leiden tussen 1795 en 1894: drie maal mazelen, vijf maal cholera, vijf maal pokken, een keer dysenterie, twee maal tyfus en een keer roodvonk. Ziekten hadden vrij spel. Er was nauwelijks hygiëne. De arbeidersbevolking werkte in tochtige of bedompte ruimten en de mensen woonden dicht bijeen.

Verwensingen met dodelijke ziekten zijn in het plaatselijke dialect nog altijd populair. Stel dat een Leidse vrouw tegen een man roept: ‘Juh, tyfusleier, teer op!’ (teer op = rot op, van tering ofwel tuberculose). Of: ‘Juh, pleurt op!’ (van pleuritis). Dan luidt het juiste antwoord: ‘Meh,’ (aanspreekvorm voor vrouwen), ‘krijg de klere!’ (ofwel: cholera). Enzovoort.

Pokdalige tronies
Om terug te keren naar de notities voor de Nationale Militie: de schoonvader van mijn opa was Jacobus van der Steen (1856 – 1942). Hij had volgens de vermelding een pokdalig gezicht. Zijn vrouw, mijn overgrootmoeder Petronella Susanna Poptie (1858 – 1944), kon er wel mee leven. Ze was al wat gewend. Twee ooms van haar liepen ook met door de pokken aangetaste tronies rond.

Een van deze ooms, Dirk Poptie (1821 – 1891, zie generatie 5 Poptie), staat als volgt te boek: ‘Gezicht: ovaal, voorhoofd: hoog, ogen: blauw, neus: gewoon, mond: gewoon, kin: spits, wenkbrauwen: bruin, haar: bruin, lengte: 1,744 mtr. 1 el, 7 palm, 4 duim, 4 streep. Overige kenmerken: pokdalig.’

Hier zien we een vermelding van zowel nieuwe als oude lengtematen. Dirk is ruim 1 meter 74 lang. De oude maten (el, palm, duim en streep) konden per gebied verschillen. Een el bedroeg oorspronkelijk in het nabijgelegen Den Haag 69,4 centimeter. Vanaf 1820 stond een el gelijk aan een meter. Een palm werd in datzelfde jaar overal gelijkgetrokken op tien centimeter; een duim werd een centimeter, en een streep was een millimeter.

Dirk en zijn broer Johannes Poptie (1819 – 1887) groeiden in dezelfde woning op en het pokkenvirus is tamelijk besmettelijk. Verder had deze familie aan weinig gebrek. Ze bezaten huizen en de mannen waren bovengemiddeld lang.

Spraakgebrek
Ook interessant: Frans Gerrit Poptie (1823 – 1888), een andere oom van mijn overgrootmoeder, werd voor militaire dienst afgekeurd vanwege zijn spraakgebrek. Kennelijk kon je daarmee niet vechten. Maar hij wist toch wel vrouwen te versieren, want hij trouwde twee keer. Hij had vast genoeg andere kwaliteiten. Dit is de uiterlijke beschrijving van Frans Gerrit:

‘Gezicht: ovaal, voorhoofd: rond, ogen: blauw, neus: spits, mond: klein, kin: spits, wenkbrauwen: bruin, haar: bruin, lengte 1.710 mtr. 1 el, 7 palm, 1 duim, 0 streep.’

Clichébeeld voorouders
De omschrijvingen in de militieregisters doorbreken de clichébeelden die ik van mijn ‘Franse’ voorouders had. Zij zijn relatief groot van gestalte, terwijl de ‘Hollanders’ vaak klein en gedrongen waren. Resteert de vraag hoe een ‘gewone’ neus of mond eruitziet. En menselijke haarkleuren kennen een scala aan tinten. We kunnen hooguit gissen naar de exacte kleuren, dus blijft er genoeg te raden over.

Opa J.J. Bredewold op de trap voor de Leidse burcht, circa 1909.

(Bron lengten van mensen in Nederland en epidemieën: Hoe lang nog? De lichaamslengte van de Nederlander, rede door George Maat, HOVO, Universiteit Leiden, 15 mei 2006.)

Een ‘Rus’ in de familie

In de marge van een notariële akte krabbelde iemand ooit met rode pen: ‘zoon en dochters van Willem Frederik van Wijk, geb. 31 december 1788 (de Rus) huwde 8 september 1815 met Jansje Zitman. …’ Die akte hoort bij het archief van de Leidse wollendekenfabriek Gebr. van Wijk en Co. Waar komt die bijnaam ‘de Rus’ vandaan?, vraagt u zich nu misschien af. Wel, daar zit een hele geschiedenis uit de Franse tijd aan vast.

Willem Frederik is een zoon van mijn voorouders Dirk van Wijk en Johanna Fassijn. Hij bezit een wollendekenfabriek die volgende generaties later zullen uitbouwen. Maar wanneer Willem Frederik 22 jaar oud is, moet hij eerst in dienst. Holland is dan bij het Franse keizerrijk ingelijfd en Napoleon heeft manschappen nodig. Die diensttijd voert Willem Frederik te voet helemaal naar Polen, Duitsland, Denemarken, Frankrijk en België.

Onderweg raakt zijn divisie verzeild in een grootschalig en bloedig treffen met de Russen. Dat gebeurt in augustus 1813 bij de brug over de rivier de Katzbach. Ze raken uiteindelijk te zeer verzwakt ‘door het aanhoudende kanonvuur en de herhaalde charges der kozakken’. Wanneer zijn divisie probeert te vluchten, nemen de Kozakken de nog levende mannen gevangen.

‘De meeste manschap­pen wierpen hunne wapens weg en zochten een goed heenkomen; velen aan de rivierzijde maar werden door den fellen stroom medegesleept en kwamen ellendig om. De Russen naderden ons en namen bijna onze geheele divisie gevangen; zij gingen daarbij op ouderwetsche manier te werk door hunne gevangenen van alles te berooven wat zij aan waarde bij zich hadden. In ’t water staande had ik van een soldaat, die een groote zak met waarschijnlijk gestolen Pruisische thalers bij zich droeg, eenige daarvan gekregen en had die in mijne schoenen gestopt; de kozakken naderden mij en eischten mijn geld op; ik gaf hem mijn beursje waarin zich eenige hollandsche geld bevond; anderen wilden mijn vrij goede kapotjas hebben, en begonnen mij, daar ik hun bedoeling niet begreep, te trekken en te sleuren; een hunner pakte mij bij de keel en voelde in mijn das mijn horloge zitten, waarop hij mij zoo geweldig vastgreep dat ik meende te stikken en bijna mijn bewustzijn verloor, toen tot mijn geluk de mouwknoopen van mijn rok sprongen, mijn hand vrij raakte en ik daarmede mijn halsdas kon losmaken, waarmede zich mijn aanrander, met het horloge tevens, uit de voeten maakte; in minder tijd dan ik het kan vertellen, was ik van alles, wat ik maar van eenige waarde aanhad, verlost en zoo bijna al mijne lotgenoo­ten.’

Vervolgens moeten de krijgsgevangenen naar Breslau marcheren. Dat gaat langzaam vanwege de vele gewonden. Eenmaal daar, wordt Willem Frederik voor het blok gezet. Hij kan kiezen tussen in dienst gaan voor de Russen of op transport worden gezet naar Siberië. Dan tekent hij maar voor het Russische leger en zo komt hij aan zijn bijnaam.

Willem Frederik heeft op hoge leeftijd zijn verhaal nog laten optekenen. Deze tekst is een van de leukste vondsten die je in een archief kunt doen. Want egodocumenten zijn tamelijk zeldzaam en dit geeft een boeiend kijkje in zijn enerverende leven. U vindt de integrale tekst vanaf pagina 38 bij Generatie 06 – 08 Van Wijk.