Tagarchief: Reinke

Lotgevallen van verwanten in de Tweede Wereldoorlog

Aleida Bredewold in Arnhem, september 1944

Het uitgebrande Insula Dei in het midden, Beekstraat Arnhem, 1945

‘Wat zal zij hebben meegemaakt toen het krijgsgeweld om de Arnhemse Rijnbrug hier vlakbij in alle hevigheid losbrak?’ Mijn gedachten dwalen af naar het gebouwencomplex van Insula Dei op de hoek van de Beekstraat en het Walburgisplein. ‘Zij’ is Aleida Maria Catharina Bredewold, geboren op 3 juli 1867 in Zwolle en overleden op 14 maart 1953 in Arnhem. Aleida was een tante van mijn opa Johannes Josephus Bredewold. Als non stond zij bekend onder de naam van medezuster Maria Elisabeth. Insula Dei bevond zich op een steenworp afstand van de oprit naar de brug die in Operatie Market Garden een hoofdrol heeft gespeeld.

Aleida kwam ter wereld als tiende kind van het echtpaar Bernardus Johannes Carolus Bredewold en Johanna Elisabeth Cecilia Schmeink. Arnhem was de woonplaats van de bruid, dus is het paar in 1854 daar getrouwd. Aleida werd pianolerares en rond 1943/1944 zat zij vijftig jaar in het klooster. Dat jubileum is gevierd in Insula Dei. Voor haar familie werd het een hachelijk bezoek, want de treinen lagen in die oorlogsjaren regelmatig onder geallieerd vuur.

Inmiddels weet ik wat zich na de geallieerde opmars vanuit Normandië in en rond Arnhem heeft afgespeeld. Ik ken de foto’s van de massale stadsevacuatie, die volgde tijdens en na de mislukte Slag om Arnhem. Op sommigen ervan lopen nonnen uit Insula Dei met witte vlaggen in colonne met doodsbange en hulpbehoevende buurtgenoten weg van de binnenstad. Daar, waar op dat moment de vlammen uit hun kloostercomplex slaan. Ze zijn verdreven door piepjonge SS’ertjes, waar geen zinnig woord mee te wisselen viel. Het is 19 september 1944, dag drie van de Slag om Arnhem. Uiteindelijk loopt het met de nonnen nog relatief goed af, want zij krijgen op de Veluwe maandenlang een aangenaam onderdak.

Graven in de vuurlinie

Het verhaal van Insula Dei komt terug in mijn nieuwste publicaties.

  • Graafwerk voor de Panther-Stellung & De toestand in frontstad Arnhem, 1944 – 1945.
  • Dwangarbeiders in de vuurlinie. Het kampleven in frontstad Arnhem, 1944 – 1945.

Deze boeken zijn het resultaat van mijn onderzoek naar de gebeurtenissen in het spergebied langs de Rijn in Gelderland dat door de Duitse bezettingsmacht na de strijd werd ingericht. Hierin beschrijf ik de situatie in frontstad Arnhem van september 1944 tot de plaatselijke bevrijding in april 1945. De verhalen liggen voor het oprapen, want er werkten naar schatting 10.000 Nederlandse dwangarbeiders, samen met Franse, Italiaanse en Russische krijgsgevangenen in de stad. Zij moesten loopgraven, geschutsopstellingen, schuilonderkomens en anti-tank-barricades bouwen en aanleggen, als onderdeel van de Panther-Stellung.
(Zie website www.gridvl.nl voor meer informatie over de arbeidsinzet, de verdedigingslinie en de boekenserie.)

Onderduik en tewerkstelling Van Veen en Bredewold

Wat weten we eigenlijk over het lot van familieleden in de Tweede Wereldoorlog? Aan moederskant (Bredewold) werd een oom in Berlijn tewerkgesteld. Zijn jongere broer kon tijdens een razzia in Leiden via de dakgoot ontsnappen aan de Arbeitseinsatz. Aan vaderskant (Van Veen) werd een oom in de Noordoostpolder tewerkgesteld. Zijn zus maakte verre tochten op een fiets met houten banden om eten te halen voor het kinderrijke gezin. Een broer zat ondergedoken bij paters in Brabant, dat al deels was bevrijd. En iemand die al naar Duitsland op transport was gesteld, is uit een trein gesprongen. Dit zijn zo wat schaarse anekdotes, waarover mij verder weinig meer bekend is.

Daarom doe ik een oproep aan alle neven en nichten. Weet je meer, schrijf dan al je herinneringen aan de oorlogsverhalen van onze familie op. Mail ze aan mij door. Ik wil alle ervaringen graag bundelen.
Op Familiesporen komt uit privacyoverwegingen geen informatie over de generatie van onze ouders. Maar onderling kunnen wij de verhalen wel met elkaar delen.

Oorlogsverhalen uit de Poptie-tak

Over de lotgevallen van verschillende verwanten uit de Poptie-tak is meer bekend. Mijn achter-achter-achterneef Johannes Poptie (geboren in 1920) heeft zelfs een heel dagboek nagelaten over zijn tewerkstelling in Duitsland. Ik kwam het per toeval tegen bij mijn onderzoek naar dwangarbeid in het Gelderse spergebied. Johannes Poptie schrijft uitvoerig over zijn werk in een fabriek, zijn verblijf in Berlijn en zijn omzwervingen door verwoest Duitsland tijdens zijn terugtocht naar Nederland.

Het document Poptie tot in de 21ste eeuw bevat eveneens verhalen van (verre) verwanten uit de Tweede Wereldoorlog. Zoals over violist Frans Poptie. Hij gaf in 1944 zijn carrière een nieuwe wending nadat hij in Eindhoven in contact kwam met Amerikaanse militairen:

‘Frans speelde in 1944 in het orkest van Frans Wouters. Door een toeval vertrokken zij in 1944, vlak voor ‘Dolle Dinsdag’ naar Eindhoven. Dat wil zeggen; eerst met de trein naar Rotterdam, vervolgens een rit tot aan de opgeblazen Moerdijkbruggen. Hier moest overgevaren worden om dan weer op de trein te stappen richting Eindhoven. Op het traject naar Boxtel werden ze door een geallieerd vliegtuig beschoten waardoor iedereen de trein uit vluchtte om in de bermen dekking te zoeken. Hij kan zich nog herinneren hoe de benen van zijn vrouw tot bloedens toe waren open gehaald door de braamstruiken waarin zij terechtkwamen. Zij hebben samen in september 1944 in Eindhoven de bevrijding meegemaakt. Daar traden zij op voor de geallieerden; Frans als violist en Hendrika [zijn vrouw] als zangeres.’

Een andere Poptie-telg, Antonie Poptie (geboren 16 september 1919), ontmoet nota bene zijn toekomstige vrouw Maria Bode dankzij tewerkstelling in Duitsland. Het paar is in Keulen getrouwd.

Rijksduitsers in de familie?

En dan zijn er nog de verhalen over twee voorouderlijke Duitse geslachten Reinke en Schmeink, van wie sommigen ‘goed’ waren, en anderen ‘fout’. Ik wil nagaan of zij in die periode Rijksduitsers waren, en hoe hun situatie in Nederland tijdens de bezettingsjaren was. Want mijn onderzoek naar het spergebied wijst wel uit dat niets zo zwart/wit is als het lijkt.

Bron foto: Gelders Archief 1560-3017, midden op de achtergrond het verwoeste pand van Insula Dei in de Beekstraat, 1945, fotograaf Johann Raaijen, CC-BY-4.0 licentie.

We hadden als Brenninkmeijer kunnen zijn

Vorige week schreef Peter de Waard in de Volkskrant een terugblik op het leven van oud-C&A-topman Godfried Fransz Brenninkmeijer. ‘De Brenninkmeijers worden met een vermogen van 22 miljard euro gezien als een van de rijkste families ter wereld.’ Dit geslacht past in het rijtje: Dreesmann, Lampe, Peek, Cloppenburg, Kreymborg en Reinke. De Reinkes werden iets minder bekend, maar behoren tot mijn familie.

Meerdere mannen uit deze geslachten reisden in de negentiende eeuw als ‘textielteuten’ of ‘kiepkerels’ vanuit Westfalen door Nederland. Het waren rondreizende marskramers met manden vol linnen en passementen op de rug. Ze openden na enige tijd winkels in diverse plaatsen. Volgens De Waard voelden veel katholieke handelaren uit Westfalen zich bedreigd door de Pruisische protestanten.

Betovergrootvader Johan Bernard Joachim Andreas Reinke (‘Andreas’) is in 1807 geboren te Riesenbeck nabij Ibbenbüren. Hij treedt in de voetsporen van zijn vader Johann Bernard Reinke. Vader en zoon pendelen namelijk regelmatig tussen verwanten in Westfalen en de Randstad. Johann Bernard overlijdt in 1819 tijdens een logeerpartij bij oom Gerrit op de Leidse Botermarkt.

Hoogstraat 4 LeidenAndreas koopt in 1844 het fraaie pand Hoogstraat 4 op een zeer strategische locatie in Leiden voor de lieve duit van ƒ 6.000. De notaris omschrijft het als volgt: Een hecht sterk en weldoortimmerd Heerenhuis en erve, sedert weinige jaren vertimmerd, voorzien van een voorhuis, gestucadoord en met marmere steenen bevloerd, voorts van diverse boven en benedenkamers meest alle behangen en met gestukadoorde zolderingen en schoor­steenen, waaronder drie met marmeren mantels, provisie- en dienstboden­kamers, keuken met regen- en putwaterspomp, groote overwulfde kelder, bergplaats voor turf en luchtige kleeder­zolder, staande en gelegen binnen deze stad aan de Hoogstraat, een uitgestrekt uitzigt hebbende over en langs den Nieuwen Rijn.’

Samen met zijn Leidse vrouw Maria Theresia Huybers drijft hij daar zijn handel. Met advertenties in het Leidsch Dagblad prijst Andreas hun waren aan: ‘Door voordeeligen inkoop van eene groote partij lakens en buxkings in alle kleuren en kwaliteiten in staat gesteld worden deze tot buitengewone lage prijzen verkocht. A. Reinke, Hoogstraat, wijk 7, no 4.’ (02-03-1868)

In hun tijd heeft het pand twee schoorstenen met puntige kappen en een windvaantje. De zolder en twee bovenste verdiepingen zijn in gebruik als woonruimte. Waarschijnlijk verblijven er tegelijk twee dienstbodes en een winkel­bediende, plus één of twee studenten. Vlak onder de dakgoot hangt een bord met de tekst ‘A. Reinke, bedden, dekens, matrassen, manufacturen’. Op de begane grond zit de winkel en op de stoep geëtaleerde waren. Die stoep is met een zonnescherm overdekt en met twee stenen paaltjes en een ijzeren hekje aan de zijkanten afgezet. Op straat rijden karren over grijze kinderkopjes rammelend voorbij. De tot aan de kade doorlopende kelder fungeert als magazijn en wordt met boten vanaf het water bevoorraad.

Vraag niet waar het geld is gebleven. Maar met dezelfde handelsgeest worden er nog altijd goede zaken gedaan. Nu zitten Annie’s en Peppermint samen in het pand.

Vroege contacten Van Veen en Bredewold

Wanneer mijn ouders eind jaren vijftig trouwen, komen de families Van Veen en Bredewold samen. De ene familie woont op het platteland, de andere in de stad. Zij zijn verschillend, maar delen wel hetzelfde geloof. In de jaren vijftig trekken katholieken met katholieken op. Protestantse kinderen gaan naar hun eigen dansschool. Niemand op het trouwfeest van mijn ouders beseft dat de families al twee eeuwen verwant zijn aan elkaar.

Dat zit zo. De oma van mijn opa Leonardus van Veen heet Hendrina Dieben. Zij was de vrouw van Anthonie van Veen. Haar opa en oma zijn Willem Dieben en Helena Lugtel. De ouders van Helena heten Gerrit Lugtel en Pieternella Baten.

Gerrit Lugtel is de eerste man van Pieternella Baten. Als weduwe neemt zij waarschijnlijk de bedrijfsleiding van zijn blekerij aan de Maredijk ‘onder Leiden’ over. Een bleker wast onder meer lakens en laat die op grasvelden in de zon drogen. Daarna trouwt Pieternella in 1745 met de circa vijftien jaar jongere Godefridus Smits, misschien een werknemer. Ze overlijdt binnen een half jaar.

Aan de Bredewold-kant komen we bij Godefridus Smits via mijn overgrootouders Hendrikus J.A. Bredewold en Theresia W. Reinke. Haar moeder is Maria Theresia Huybers. En Maria’s moeder heet Wilhelmina Berendonk. Wilhelmina is de dochter van Catharina Smits en Catharina is, jawel, de dochter van Godefruin/Godefridus Smits.

Kijken we naar de huwelijken, dan zien we hoezeer blekersfamilies in Leiden zijn verstrengeld. Zij komen uit het zuiden (Limburg en over de grens in Duitsland). De meesten wonen bij de bleekvelden net buiten de stad én ze zijn katholiek. Bovendien trouwen twee zusjes Lugtel met twee broers Kuijper. Kortom, het is een hecht gezelschap.

Nog altijd zit er trouwens een wasserij Dieben op de Zoeterwoudsesingel in Leiden, vlak bij waar de Koepoort stond.